Zachte riten

1 maart 2016

Guusje Bouhuys, veertiger, docente poëzie aan de universiteit,  heeft haar leven in zekere zin stilgezet op het moment dat haar broer omgekomen is op een militaire missie. Ze koestert haar twee belangrijkste vriendschappen: die met Ellie, medewerkster van de faculteit, maar ernstig ziek en stervende en met Leon haar geniale collega die aan zijn proefschrift werkt, maar beschuldigd dreigt te worden van plagiaat.

Zachte riten gaat over rouw en over levensangst, over liefde en vriendschap, over de onverteerbaarheid van de grote pijnlijke veranderingen in ons leven en daar toch mee moeten leven, wat de schrijfster illustreert aan de hand van het gedicht Raam in de lucht van Esther Jansma: waarom kunnen de dingen niet gewoon blijven zoals ze zijn, waarom altijd die beweging, altijd maar verder?

Zachte riten is een 'stil' boek; er gebeurt niet zo heel veel, er is niet echt een plot; we wandelen als het ware een tijdje mee met de hoofdpersoon die haar bespiegelingen met ons deelt: over poëzie,

Poëzie is een van de manieren die we hebben gekregen om duidelijk te maken dat we iets niet begrijpen. We begrijpen zoveel, en proberen al begrijpend het leven in begrepen banen te leiden. Maar we begrijpen ook dat er dingen zijn die we helemaal niet begrijpen. Poëzie vangt dit onbegrip op.

over man/vrouw thema's,

Als ik nog een half uur naar hem luister, heb ik dezelfde intonatie. Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen een groter aanpassend vermogen hebben dan mannen. Of hebben ze een groter verlangen zich aan te passen. Doen ze daarom meer hun best?

en over oorspronkelijkheid en originaliteit en de relativiteit daarvan.

Marja Pruis schreef eerder het prachtige Als je weg bent over de Vlaamse filosofe Patricia de Martelaere waarin ze ook ingaat op de betekenis van het taoïsme in het leven van de Maretelaere. Vinden we de Tao ook terug in Zachte riten? Misschien. Misschien aan het einde als Guusje begint te accepteren dat niets vast is, dat alles verandert en dat je niet bang moet zijn. Misschien in het motto waarin de krekel zingt, net zoals in de slotregels van dit mooi gecomponeerde, elegante boek.

Uit een venstertje waait de geur van versgebakken brood en de broodjes worden uitgestald. Het licht van de late middag schijnt door de spleten van een schuur.
Niet bang zijn.
De vos keert terug naar zijn zanderige hol en de krekels lijken te beginnen met tjirpen. Laat de avond maar komen, roepen ze.


Marja Pruis
Zachte riten