Judith Schalansky
De natuur was niet bepaald mooi om naar te kijken op deze aarzelende drempel tussen kinderjaren en adolescentie. Een fase in de ontwikkeling. Gewervelde landdieren in de groei. De school een omheind terrein. Nu kwam de moeilijke tijd, het luchten van de klaslokalen in het gevecht met de geur van deze leeftijdsgroep, muskus en vrijkomende feromonen, het ruimtegebrek, e lichamen die langzaam vorm aannamen, zweterige knieholtes, vettige huis, fletse ogen, het onstuitbare groeien en woekeren. Het was vele malen eenvoudiger hun iets bij te brengen voor ze geslachtsrijp waren. En een echte uitdaging te doorgronden wat er zich achter hun wezenloze façades afspeelde: of ze zo ver voorlagen dat ze niet meer ingehaald konden worden, of dat ze wegens ingrijpende verbouwingen ver achteraan hinkten.
Ze misten elk bewustzijn van hun toestand en al helemaal de
discipline die te overwinnen. Ze staarden voor zich uit. Apathisch, overvraagd,
uitsluitend met zichzelf bezig. Zonder tegenspraak gaven ze zich aan hun
loomheid over. De aantrekkingskracht van de aarde leek drievoudig versterkt op
hen in te werken. Alles betekende één grote inspanning. Elk vonkje energie dat
deze lichamen ter beschikking stond, werd verbruikt door de martelende
metamorfose, die in niets onderdeed voor de omslachtige ontpopping van een
rups. Toch kwam er maar in een heel enkel geval een vlinder uit.