John Cheever
Op een zondagmiddag lijkt elk spoorwegstation het hart van de tijd nabij. Zelfs midden in de zomer doen de schaduwen aan het najaar denken en is het alsof de mensen daar bijeen - de soldaat, de matroos, de oude dame met de bos bloemen in een stuk papier - zo willekeurig uit de gemeenschap zijn geplukt, zo sterk lijken op de mensen die bezocht worden door ziekte en dood dat we herinnerd worden aan die statige toneelstukken waarin, tegen het eind van de eerste acte, blijkt dat alle personages dood zijn. 'Doe even de soft shoe, Coverley,' zei Moses. 'Doe de buck and wing.' 'Ik ben niet meer zo soepel broer,' zei Coverly. 'Ik kan het niet meer.' 'O, probeer het toch maar, Coverley,' zei Moses. 'Probeer het toch maar...' En Coverley schoof klopper de klopper de klop over het perron en eindigde met een onbeholpen shuffle, een buiging en een blos. 'Wij zijn een heel getalenteerde familie,' zei hij tegen Melissa. Toen kwam de trein aanrijden en werden hun gevoelens, net als de papiertjes op het perron, in hopeloze verwarring alle kanten opgeblazen. Coverley omhelsde hen alletwee - hij leek in tranen - en stapte in de trein.
uit: Kroniek van de familie Wapshot
John Cheever
vertaling: Guido Golüke